Raads­vragen: Tornt gemeente aan provin­ciaal woon­beleid?


Indiendatum: 18 jan. 2024

Geacht college,

Gedeputeerde staten van Zuid-Holland heeft zich voorgenomen de provinciale Omgevingsvisie aan te passen op het onderwerp (‘module’) van wonen. Dat blijkt uit een Nota van Toelichting[1] die aan provinciale staten ter vaststelling is voorgelegd. Ze neemt zich voor als doelstelling op te nemen realisering van minimaal twee derde aan betaalbare woningbouw (huur en koop) vanaf 2025 in het regionale woningbouwprogramma met daarvan de helft in corporatiebezit. De andere helft betreft middenhuur en betaalbare koop, waarbij de prijsgrenzen van €1.000 per maand prijspeil 2022 respectievelijk €335.000 worden gehanteerd.

De gemeente Rotterdam heeft gereageerd op de voorgestelde wijziging van de provinciale Omgevingsvisie, zoals valt op te maken uit de Nota van Beantwoording[2] van oktober vorig jaar. Ze reclameert tegen de voorgestelde wijzigingen. Zo valt de gemeente over het woord ‘minimaal’ waar het realisering van minimaal twee derde aan betaalbare woningbouw betreft vanaf 2025. Ook wil de gemeente de vrijheid om zelf te bepalen hoe ze toewerkt naar twee derde nieuwbouwproductie aan betaalbare huur- en koopwoningen. De gemeente denkt zich deze vrijheid toe te kunnen dichten omdat ze reeds meer dan dertig procent aan sociale huurwoningen in de stedelijke woningvoorraad heeft.

1. Waarom heeft u dit punt aangedragen? Vindt u de doelstelling lastig realiseerbaar of vindt u het oneerlijk?

Gedeputeerde staten antwoordt op de zienswijze van de gemeente Rotterdam dat deze bepalingen zijn afgesproken in de Samenwerkingsafspraken Woningbouw tussen Rijk en provincie Zuid-Holland[3]. Gedeputeerde staten schrijven: “De 2/3 betaalbare woningbouw wordt als het minimum beschouwd omdat meer dan 2/3 betaalbare woningbouw ook mogelijk is. De provincie kiest er voor om het woord ‘minimaal’ wel in de tekst van de Omgevingsvisie te laten staan, omdat hiermee expliciet wordt aangegeven dat meer dan 2/3 ook mogelijk en wenselijk is”. Ook is tussen provincie en Rijk afgesproken dat daarvan minimaal de helft bezit wordt van de woningcorporaties, of meer algemeen toegelaten instellingen.

2. Hoe reageert u op het antwoord van gedeputeerde staten op uw punt inzake ‘minimaal’ twee derde aan betaalbare woningbouw met daarvan minimaal de helft in corporatiebezit? Wist u niet af van de afspraken tussen provincie en Rijk?

Ook reclameert de gemeente tegen de definitie van een sociale huurwoning die gedeputeerde staten wenst te hanteren. Die definitie bestaat uit drie pijlers: 1) een instandhoudingstermijn van minimaal 25 jaar; 2) geringe huurstijging; en 3) verhuur via woonruimteverdeelsysteem. In het Rotterdams Woonakkoord[4] is als leidend principe opgenomen dat, in afwachting van een vastgestelde landelijke definitie, een sociale huurwoning wordt aangemerkt als: 1) er sprake is van een langjarig instandhoudingsprincipe van ten minste 25 jaar; 2) er een aanvangshuur onder de liberalisatiegrens is; en 3) de woning in kwestie beschikbaar is voor mensen onder de inkomensnorm. Het principe uit het Woonakkoord lijkt goed aan te sluiten op die van gedeputeerde staten.

3. Waarom heeft u dit punt aangedragen? En wat is er volgens u mis met de definitie van een sociale huurwoning die gedeputeerde staten in de provinciale Omgevingsvisie wenst te hanteren?

4. Denkt u licht te zien tussen enerzijds de definitie van een sociale huurwoning door gedeputeerde staten en anderzijds het leidende principe uit het Rotterdams Woonakkoord? Indien ja, waar ligt het verschil?

Gedeputeerde staten reageert als volgt op de gemeente:

“De provincie vindt het belangrijk dat alle sociale huurwoningen langjarig beschikbaar zijn voor de doelgroep, een geringe huurstijging kennen en minimaal 25 jaar beschikbaar zijn als sociale huurwoning. Om er voor te zorgen dat elke woningzoekende een eerlijke kans krijgt en om discriminatie op de woningmarkt tegen te gaan vindt de provincie het ook belangrijk dat alle sociale huurwoningen via een woonruimteverdeelsysteem worden verhuurd. Sociale huurwoningen in portefeuille van woningcorporaties voldoen aan deze voorwaarden. Omdat alleen woningcorporaties deze garantie kunnen geven hadden we in het ontwerp aangegeven dat alleen sociale huurwoningen van woningcorporaties echte sociale huurwoningen zijn. Zoals het wetsvoorstel er nu uit ziet zal het in de toekomst ook mogelijk blijven dat ook marktpartijen sociale huurwoningen mogen blijven verhuren. Wij vinden het belangrijk als marktpartijen sociale huurwoningen verhuren deze woningen onder dezelfde condities worden verhuurd als woningcorporaties dat doen. Daarom stellen we in het Omgevingsbeleid de drie genoemde voorwaarden voor sociale huurwoningen centraal stellen en niet het eigendom van de sociale huurwoning.”

5. Hoe reageert u op het antwoord van gedeputeerde staten op uw punt inzake een verkeerde definitie van een sociale huurwoning? Kunt u uit de voeten met de definitie van gedeputeerde staten en staakt u uw inzet voor een andere definitie van een sociale huurwoning?

6. Hoe gaat u sociale huurwoningen in particulier bezit onderbrengen in het woonruimteverdeelsysteem, zoals gedeputeerde staten dat voor zich ziet?

Daarnaast tornt de gemeente aan de resultaatsverplichting die volgens het voorstel van gedeputeerde staten per ingang van jaarschijf 2025 moet gelden. De gemeente vraagt feitelijk om vertraging in realisering van de beleidsdoelen. Verder reclameert de gemeente tegen de wens van gedeputeerde staten om het provinciale woonbeleid toe te passen in omgevingsplannen die vanaf januari 2024 ter inzage worden gelegd. De gemeente wil dit niet, wijzend op afspraken die mogelijk reeds anterieur zijn gemaakt of zijn vastgelegd in masterplannen dan wel nota’s van uitgangspunten.

7. Waarom vindt u dit? Wat is er voor u lastig aan de provinciale plannen?

Gedeputeerde staten heeft haar voorgestelde wijziging aangepast naar aanleiding van zienswijzen zoals die van de gemeente Rotterdam. De voorgestelde regels zijn niet van toepassing op woningbouwplannen waarvoor vóór 14 maart 2023 een anterieure overeenkomst is afgesloten.

8. Kunt u met deze aanpassing van de provinciale plannen uit de voeten? En gaat u zich indachtig het gemaakte voorbehoud over anterieure afspraken houden aan de provinciale plannen voor minimaal twee derde aan betaalbare woningbouw waarvan de helft in corporatiebezit per 2025, met verankering van dit beleidsdoel in alle omgevingsplannen die vanaf nu ter inzage worden gelegd? Indien nee, waarom niet?

Het college stuurt haar zienswijze op de wijziging van de provinciale Omgevingsvisie aan de vooravond van het debat over de eigen Woonvisie. De Woonvisie ligt thans ter vaststelling voor aan de gemeenteraad. Met het versturen van de zienswijze neemt het college een voorschot op het woonbeleid dat zij voor zich ziet en blijkbaar hoe dan ook wil uitvoeren, niettegenstaande wensen uit de gemeenteraad die kunnen leiden tot aanpassing van de Woonvisie. We vragen ons af waarom u een zienswijze heeft ingediend zonder samenhang met het besluitvormingsproces binnen de gemeenteraad te betrachten.

9. Waarom heeft u de zienswijze eigenlijk ingediend, in de wetenschap dat de Woonvisie ter vaststelling is aangeboden aan de gemeenteraad?

In principe volgt de gemeenteraad de stukken die hen toekomt via het eigen raadsinformatiesysteem, zowel van college als van derden. Het volgen van de stukkenstroom van een andere overheid is snel te veel gevraagd. Wij vinden het hier belangrijk dat het college de gemeenteraad actief informeert over haar lobby richting andere overheden – zoals provincie, maar mogelijk ook het Rijk – met als kennelijk doel richtinggevende besluiten over de volkshuisvestelijke opgave te veranderen en in onderhavige gevallen af te zwakken.

10. Bent u bereid de gemeenteraad voortaan te informeren over de zienswijzen die u indient bij andere overheden die richtinggevende besluiten willen nemen of overwegen in het kader van de volkshuisvestelijke opgave? Indien nee, waarom niet?

We stellen het op prijs als u deze schriftelijke vragen uiterlijk 30 januari aanstaande heeft beantwoord, zodat de gemeenteraad de beantwoording mee kan nemen in bespreking van de Woonvisie. Waarvoor veel dank.

Wij zien uw beantwoording met belangstelling tegemoet.

[1] https://pzh.notubiz.nl/document/13321944/1/Nota+van+Toelichting+-+Herziening+Omgevingsbeleid+module+Wonen+Werken+en+Werelderfgoed

[2] https://pzh.notubiz.nl/document/13321946/1/Nota+van+Beantwoording+-+Herziening+Omgevingsbeleid+module+Wonen%2C+Werken+en+Werelderfgoed

[3] https://www.zuid-holland.nl/publish/besluitenattachments/samenwerkingsafspraken-minister-voor-volkshuisvesting-en-ruimtelijke-ordening-en/afspraken-zh-voorstel-bzk-6-okt.pdf

[4] https://gemeenteraad.rotterdam.nl/Agenda/Document/2502e28a-0de6-4d37-9b68-ca6c21ecea84?documentId=db49f82f-ef44-44a7-b6a3-f0b60247c1de&agendaItemId=a333bcb9-b6f3-4ce9-8c84-c8cf7f16aa89

Indiendatum: 18 jan. 2024
Antwoorddatum: 30 jan. 2024

Klik hier voor de beantwoording van het college van burgemeester en wethouders op de website van de gemeenteraad van Rotterdam.

Interessant voor jou

Raadsvragen: Gevolgen natuurherstelwet voor behoud Rotterdamse natuur

Lees verder

Raadsvragen: Gezondheidseffecten PFAS in werkgebied GGD Rotterdam-Rijnmond

Lees verder

Help mee aan een betere wereld

    Word lid Doneer