Raads­vragen: Natuur­lijke selectie?


Indiendatum: 28 sep. 2020

Geacht college,

De gemeenteraadsfractie van de Partij voor de Dieren in Rotterdam maakt zich zorgen over de staat van instandhouding van sommige diersoorten in de stad, en voorts de houding van de gemeente om stedelijke populaties op peil te houden. Laten we de wilde eend (anas platyrhynchos) als voorbeeld nemen. De landelijke populatie is de afgelopen dertig jaar met ten minste drie tiendeafgenomen, blijkt uit onderzoek van Sofon Vogelonderzoek Nederland1. Niet voor niets heeft deze organisatie 2020 aangewezen als ‘Jaar van de wilde eend’, om zo aandacht te vragen voor de problematiek die schuilt achter de minder gunstige staat van instandhouding van deze typisch Nederlandse watervogel.

Of de soort ook achteruit gaat in Rotterdam, weten wij niet. Toch maken wij ons hierover zorgen, te meer het college geen blijk lijkt te geven van de gevolgen van het eigen handelen op instandhouding van soorten die onder druk staan. Zo wist een burger ons te vertellen dat de reactie van de gemeente Rotterdam op het uitspreken van zorgen omtrent de achteruitgang van de wilde eend tot tweemaal toe is geweest dat hier sprake is van natuurlijke selectie. Het komt ons vreemd over dat bij afname van de populatie wilde eenden in Rotterdam gebied per definitie altijd en alleen sprake is van natuurlijke selectie, omdat overheidsinterventies in de buitenruimte (of het gebrek daaraan) effect hebben op de instandhouding van populaties. De overlevingskansen van soorten nementoe of af als de gemeente Rotterdam onderhoud in de buitenruimte pleegt of ruimtelijke keuzes maakt. Erkende stadsecologen hebben ons gewezen op een aantal ‘onnatuurlijke’ redenen waarom het slecht gaat met de wilde eend:

  • Verstoring. Er is amper een oever te vinden in Rotterdam waar niét binnen een uur een of meerdere personen de eendenhebben verstoord. Het ontoegankelijk maken van een oever door paaltjes met draad of een natuurlijke barrière van beplanting, helpt;
  • Gebrek aan dekking om een nest te maken. De meeste Rotterdamse singels hebben gazonbeheer tot aan de waterrand. In de spaarzame plukken riet die in het water staan, zijn meerkoeten de baas en vrouwtjes wilde eend broeden daarom bij voorkeur op de oever. Een meter of drie aan lang gras of ruigte in de breedte langs oevers is voldoende om een nest met eieren goed te verstoppen. Heel veeleisend zijn de wilde eenden niet, zo lang een vrouwtje het nest maar goed kan verstoppen. Doordat vrouwtjes wilde eend nu open en bloot hun jongen moeten groot brengen, zijn die zeer kwetsbaar voor predatie.
  • Voedselgebrek. Veel Rotterdamse singels zijn (te) diep en hebben een sterke doorstroming en geen gevarieerde oever (meer) met inhammen en luwtes, waar wilde eenden graag foerageren. Door het regelmatig maaien van waterplanten is er bovendien weinig plantaardig materiaal in aanwezig. Het aanleggen van een ondiepe vooroever vóór de beschoeiing (een kunstmatig aangelegde oeverwand), of het verwijderen van beschoeiingen en aanleg van inhammen, kan een wezenlijke kwaliteitsverbetering voor de habitat van de wilde eend betekenen.

Daar komt overigens nog bij dat jonge wilde eenden soms niet goed kunnen bewegen tussen oever en water, omdat de beschoeiing dat belet. In dat kader hadden wij tijdens de raadsbehandeling van de Nota dierenwelzijn in oktober 2019 een motie2 ingediend om eendentrapjes te plaatsen in alle oppervlaktewateren waarvan de gemeente Rotterdam eigenaar is. Die motie werd helaas verworpen. Als eendenjongen niet uit het water kunnen geraken, worden ze moe en vallen eerder ten prooi aan roofdieren. Dit is beslist geen gevolg van ‘natuurlijke selectie’, want de mens heeft immers beschoeiing aangebracht. En géén trapjes.

1. Wat bedoelt u met natuurlijke selectie, als u het heeft over de achteruitgang van een diersoort?

2. Is het volgens u per definitie zo dat achteruitgang van een soort als de wilde eend het gevolg is van natuurlijke selectie, zoals de gemeente Rotterdam tot tweemaal toe te verstaan heeft gegeven aan een burger die zich zorgen maakt over de staat van instandhouding van de soort? Indien ja, waarom?

3. Erkent u dat uw onderhoudsregime in de buitenruimte of de ruimtelijke keuzes die u maakt van invloed zijn op de staat van instandhouding van een soort als de wilde eend? Indien ja, ziet u het als uw publieke taak om de instandhouding van dergelijke soorten te bevorderen? Indien ja, hoe gaat u die taak uitvoeren?

In het programma Rivieroevers 2019-20223 van het college wordt maar kort ingegaan op de rol die de waterkant kan spelen voor het versterken van biodiversiteit. Het college schaart biodiversiteit onder de noemer van meer toekomstbestendige rivieren. In dit programma wordt het volgende gesteld over het meer toekomstbestendig maken van de rivieren in Rotterdam:

De rivieren leveren een bijdrage aan het versterken van de biodiversiteit. De biodiversiteit neemt in Nederland al jaren af, Rotterdam scoort daarbij ver onder het nationale gemiddelde.”

De biodiversiteitsdoelen in voornoemd programma moeten wedijveren met tal van andere doelen. Zo wordt er flinke ruimte geclaimd voor recreatie aan de oever of voor de pleziervaart.

4. Wat heeft u reeds gedaan in de looptijd van het programma Rivieroevers 2019-2022 om de biodiversiteit aan de waterkant te verbeteren? En kunnen de opgesomde aanbevelingen van de stadsecologen over een gunstiger habitat voor de wilde eend in de projecten voor meer toekomstbestendige rivieren in de praktijk worden gebracht?

5. Hoe komt u tot het maken van afwegingen tussen enerzijds het versterken van biodiversiteit en anderzijds uw wens om oevers te laten verworden tot zones voor recreatie en het maken van plezier? Met andere woorden, wanneer kiest u voor natuurvriendelijke oevers volop begroeiing voor beschutting (van de wilde eend of andere soorten) en wanneer voor een strak gazon inclusief barbecuetegel?

Sommige beschermde diersoorten die voornamelijk in Nederlandse steden voorkomen, kennen een ongunstige staat van instandhouding of komen slechts sporadisch voor. Deze beschermde soorten staan vermeld op de zogenoemde Rode Lijst of worden geschaard onder de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn, maar leven buiten die gebieden waar landelijk beleid (bijvoorbeeld Natura 2000) of provinciaal beleid (bijvoorbeeld Natuurnetwerk Nederland) voor wat betreft de duurzame instandhouding van soorten op zijntoegespitst. Uit een studie4 uit 2016 van Wageningen University & Research blijkt dat onder meer beschermde soorten als de huismus, sleedoornpage, iepenpage, kleine parelmoervlinder, ringslang, laatvlieger, konijn, egel, wezel of de ondergrondse woelmuis zich het liefst in stedelijk gebied vestigen maar ook ofwel zeldzaam zijn ofwel in hun voortbestaan worden bedreigd. Wat ons betreft ligt hier voor de lokale overheid in stedelijk gebied – dus gebied buiten de Natura 2000-gebieden of het Natuurnetwerk Nederland – een taak om deze soorten voor de stadsnatuur te behouden. Immers, het zijn de steden waar deze diersoorten het meeste voorkomen.

6. Weet u of er typisch ‘stedelijke’ diersoorten in Rotterdam voorkomen waarvan de staat van instandhouding minder of ronduit ongunstig is, dus die bedreigd worden? Indien ja, welke diersoorten?

7. Heeft u beleid dat expliciet toeziet op bescherming van bedreigde of zeldzame diersoorten die voornamelijk in stedelijk gebied voorkomen? Indien nee, waarom niet? Of beschouwt u achteruitgang van deze soorten als een autonome ontwikkeling, ergo: natuurlijke selectie?

Wij zien uw beantwoording met belangstelling tegemoet.

1 https://www.sovon.nl/nl/actueel/nieuws/achteruitgang-wilde-eend-onderzoek-toespitsen-op-kuikenfase

2 https://rotterdam.raadsinformatie.nl/document/8070673/2/19bb22263

3 https://www.rotterdam.nl/wonen-leven/programma-rivieroevers/Programma-Rivieroevers-2019-2022.pdf

4 https://edepot.wur.nl/402526

Indiendatum: 28 sep. 2020
Antwoorddatum: 15 dec. 2020

Klik hier voor de beantwoording van het college van burgemeester en wethouders op de website van de gemeenteraad van Rotterdam.